Praktisch en theoretisch: gewoon betere woorden of verlies van onderwijsambities?

Er is een debat gaande over de waarde van de woorden hoog- en laagopgeleid. De inzet is dat de woorden hoog en laag mogelijk een hiërarchie van waarden uitdrukken en geringschattend kunnen zijn voor niet-hoogopgeleiden. Politici en andere opiniemakers hebben een voorkeur ontwikkeld voor het woordenkoppel ‘praktisch en theoretisch opgeleid’.
Als je doorpraat, volgt vaak de ambitie om het aantal hoogopgeleiden te beperken. Desnoods met een numerus fixus voor alle ’hogere’ opleidingen, zoals in een krant al gesuggereerd werd (door een hoogopgeleide babyboomer). ‘We hebben ook praktijkmensen nodig’. Minister Dijkgraaf verwoordt dat met het waaiermodel: het onderwijsgebouw is geen trappenhuis, maar een waaier van nevengeschikte richtingen. 

Het ogenschijnlijk simpele vervangen van een paar woorden staat voor een ingewikkeld debat. Waar staat dit debat voor? Waarom nu? Wat zit er achter? U treft hier een eerste verkenning.  

Onderwijs als emancipatiemachine

Om te beginnen: als we het aantal hoogopgeleiden gaan beperken, is dat wel een echte politieke trendbreuk. Tot drie keer toe is het onderwijs in de politiek uitgeroepen tot een emancipatiemachine, een motor voor de ‘verheffing’ van de lagere sociale klassen. Eerst was dat in de tweede helft van de 19de eeuw toen het om de algemene toegankelijkheid van het basisonderwijs gin. Dat proces werd afgerond met invoering van de leerplicht tot 12 jaar. Daarna ging het om de brede toegankelijkheid van het voortgezet onderwijs. Dat proces is afgerond met invoering van de ‘kwalificatieplicht’ tot 18 jaar. En de derde keer ging het om de brede toegang tot het hoger onderwijs. Die werd vastgelegd in de ‘Mammoetwet’ van 1968. Die wet creëerde de havo, expliciet bedoeld als brugstuk voor de mensen die vanouds naar de mulo (nu: vmbo-t) gingen en nu een opzetje naar hbo en wo moesten krijgen. Steeds werd dat emancipatiemotief verwoord met ‘zo hoog of zo ver mogelijk komen’. En alle drie keren waren er tegenwerpingen: er waren niet zoveel hoogopgeleiden nodig, niet iedereen kon dat hogere niveau aan, de prestatiedruk was te groot, enzovoort. 

Een sleutelmoment voor de discussie van nu is die net genoemde Mammoetwet van 1968. Die wet beoogde expliciet om eerst het voortgezet onderwijs en later het hoger onderwijs wagenwijd open te zetten voor jongeren uit arbeidersmilieus. Aan de wieg van die wet stond het beroemde onderzoek ‘Het verborgen talent’ van Frederik van Heek, die liet zien dat de gebrekkige instroom van arbeiderskinderen in het hoger onderwijs niets met aanleg of intelligentie te maken had, maar alles met klasse en achterstand. De Mammoetwet ging dat veranderen. Met resultaat. Het aantal laagopgeleiden in de bevolking van 15 tot 75 jaar daalde van bijna 60% in 1981 naar 25% in 2021 (CBS). De daling gaat nog steeds door, en behoorlijk snel ook. Zo bezien levert het Nederlandse onderwijs een ongehoorde prestatie.

Het opleidingsniveau van de Nederlandse beroepsbevolking is hier weergegeven in indexcijfers met als startjaar 1996. In dat jaar was 30% van de beroepsbevolking laagopgeleid, 45% middelbaar opgeleid en 24% hoogopgeleid.

De daling ging decennialang gepaard met die emancipatoire ambitie: de moraal van talloze ouders was om hun kind zo ‘hoog’ mogelijk te laten komen. Het onderwijsstelsel was – en is – niet voor niets als een trappenhuis ingericht. Als het niet direct van vwo naar hbo of wo ging, dan maar via de tussentrappen vmbo, mbo en havo. Steeds weer nieuwe kansen. En als het in je jeugd niet lukte, dan maar via het volwassenenonderwijs. In de jaren zeventig en tachtig was de ‘avondschool’ een begrip.
Milio van de Kamp is tegenwoordig docent sociologie aan de universiteit van Amsterdam. Maar hij komt uit een straatarm en haveloos milieu in die stad. Hij schreef een glashelder relaas over het leven aan de onderkant. Eigenlijk verplichte kost voor iedereen uit de middenklasse bubbel. Dat relaas is gepubliceerd in het boek ‘Misschien moet je wat lager mikken’. De titel is een citaat. Een zin die Van de Kamp te horen kreeg toen hij als kansarme jongen op het vmbo kenbaar maakte dat hij psycholoog wilde worden. Hem werd de toegang tot het trappenhuis ontzegd.
Hij heeft de trappen alsnog op eigen kracht bestegen. De sleutelzin in een interview over zijn boek luidde: ‘Alle kinderen verdienen hoge verwachtingen’. Dat is een kernachtige samenvatting van de ambitie van 1968: het meeste uit elk kind halen, eisen stellen, uitdagen, hogerop laten komen.

Hoger & lager = langer & korter

Is er nu een nieuwe trend? Beleven we nu het einde van de onderwijsrevolutie? Zijn de verwachtingen bijgesteld, althans als het gaat om de huidige arbeiderskinderen?
We zijn nu zover dat de meerderheid van de schoolverlaters hoogopgeleid is: in 2022 56% van de 25- tot 35-jarigen (CBS). Is het doel van 1968 gehaald nu deze nieuwe meerderheid er is en hebben de laatkomers het nakijken? Is dat waaiermodel een ander manier van zeggen dat je misschien wat lager moet mikken? Laten we dat nader onderzoeken. 

‘Hoger en lager’ valt in het onderwijs samen met ‘langer en korter’. De overheid investeert meer in ‘hoger’ dan in ‘middelbaar’. Stel dat er een numerus fixus komt voor het hele hbo en het hele wo omdat we nu wel genoeg hoogopgeleiden hebben, dan ga je het totale aantal mensuren dat in dit land aan onderwijs besteed wordt, behoorlijk beperken. Lager en middelbaar – of: korter – opgeleiden zijn goedkoper. Het waaiermodel scheelt geld. We komen daar straks nog even op terug. 

Dan laten we het argument dat niet iedereen in staat is om hoger onderwijs te volgen, even rusten. Het argument klopt natuurlijk als een bus, alleen weten we niet wie ‘iedereen’ is. In 1968 was er helemaal niemand – ook niet de allergrootste voorstanders van onderwijs als emancipatiemotor – die zag aankomen dat 56% van de onderwijsuitstroom ooit hoogopgeleid zou zijn. De schoolbaarheid en het lerend vermogen van de Nederlandse hersens hebben sinds de Mammoetwet ongekende proporties aangenomen. En als we kijken naar andere landen, is die 56% nog lang geen limiet. 

De praktische kant van nieuwe woorden

Nu een paar praktische kanttekeningen bij het nieuwe begrippenkoppel ‘praktisch – theoretisch’ als alternatief voor lager – middelbaar – hoogopgeleid.  

  • Herkenbaarheid. Het nieuwe koppel is statistisch niet handig. Voor tellingen en vergelijkingen zijn stabiele definities nodig. Laag-, middelbaar en hoogopgeleid zijn nauwkeurig omschreven begrippen die vergelijken mogelijk maakt, ook internationaal. Ze corresponderen met ‘zonder startkwalificatie’ (laag), ‘mbo2,-3 of -4 gediplomeerd’ (middelbaar) en ‘hbo/wo-gediplomeerd’ (hoog). Statistici zijn uit de aard van hun professie conservatief: als je welbegrepen woorden zomaar gaat vervangen, heb je straks geen empirische ‘common ground’ meer. De hele wereld gebruikt de woorden en bedoelt er ook ongeveer hetzelfde mee. Kan het zijn dat de associatie van laag, middelbaar en hoog met een waardenhiërarchie een typisch Nederlands verschijnsel is? Het alternatieve woordkoppel praktisch-theoretisch verbindt ons statistisch en internationaal met niets
  • Consequenties. Na een paar jaar debat zijn er nog geen consequenties verbonden aan het koppel ‘praktisch – theoretisch’. Zijn de functie-eisen in beweging? Gaat de salarisstructuur voor praktisch opgeleiden op de helling? Wordt de certificering van werkprocessen herzien? Zijn er andere bevoegdheden verbonden aan een diploma? Of is het alleen een zaak van andere bordjes? Natuurlijk, woorden zijn belangrijk. Maar de harde boodschap blijft dat middelbaar opgeleiden minder verdienen, minder snel een vaste aanstelling krijgen, minder toegang hebben tot grote investeringen als een huis en zelfs een kortere levensverwachting hebben dan hoogopgeleiden. Andere bordjes heffen het klasseverschil niet op
  • Betekenis. De begrippen ‘praktisch’ en theoretisch’ zijn inhoudelijk geen alternatieven voor hoog of laag. Nederland heeft een praktische kolom (mbo-hbo) en een theoretische kolom (avo-wo). Zo is het tenminste ooit bedoeld. In de praktijk zit er in de hele beroepskolom (vmbo), mbo, hbo) veel theorie (talen, rekenen, burgerschap) en in de theoretische kolom veel praktijk (stages, practica, oefeningen). Echt interessante onderwijsinnovaties zitten op het kruispunt van de beide, bijvoorbeeld de ‘beroepshavo’ en vwo en havo als toeleiders naar het mbo. Een postacademisch geschoold beroep als registeraccountant staat in internationale beroepskwalificaties als ‘praktisch’ te boek. Als je af wil van hoog en laag, is praktisch en theoretisch gewoon geen kloppend alternatief
De schoolbaarheid van laaggeschoolden

Een afzonderlijke afweging is het begrip ‘laaggeschoold’. Dat begrip draagt specifieke informatie. Laaggeschoold staat voor ‘zonder startkwalificatie’. De startkwalificatie is al sinds – schrik niet! – 1969 het entreebewijs voor de arbeidsmarkt. Het is bepaald op een niveau 2 diploma, grofweg samenvallend met tweejarig mbo. Bij een regulier verloop van je schoolloopbaan bereik je dat op je 18de.
Laaggeschoolden ’praktisch opgeleid’ noemen, betekent dat je afscheid neemt van de startkwalificatie. Daar schiet niemand iets mee op. ‘Laaggeschoold’ betekent feitelijk TE laag geschoold: jongeren zonder zo’n kwalificatie moeten gewoon terug naar school, volwassenen die zich in laaggeschoold werk begeven (arbeidsmigranten!), moeten de kans krijgen alsnog de startkwalificatie te halen (en Nederlands te leren). Zonder startkwalificatie ben je feitelijk veroordeeld tot de marge van de arbeidsmarkt, met slecht betaald en onregelmatig werk waar je geen loopbaan op kunt bouwen. Werkgevers die laaggeschoolden voor een slecht loon tijdelijk en zwaar werk laten doen, horen op een zwarte lijst.

Het wemelt in Nederland en in de wereld van de didactische voorbeelden dat je met het overgrote deel van de mensen ver kunt komen in het onderwijs, als je maar genoeg tijd, geld en deskundigheid investeert. Ook een flink eind voorbij de officiële – en welbeschouwd idioot lage – kwalificatieleeftijd van 18. Maar uiteindelijk is er een grens. En die ligt bij mensen met een verstandelijke, neurologische of misschien sociaal-didactische beperking. Die mensen zullen er altijd zijn. Die zitten niet te wachten op verhangen van bordjes, maar op goede voorzieningen voor beschutte arbeid en maatschappelijk-educatieve begeleiding. Het is een reden om te investeren in beschutte, begeleide of gesubsidieerde arbeid.

Steeds hogere eisen op de arbeidsmarkt

Dan kijken we naar de vraagzijde van de arbeidsmarkt. Zowel de beroepenstructuur als het kwalificatieniveau van de beroepsbevolking bewegen zich opwaarts. Banen worden ingewikkelder, laaggeschoold werk verdwijnt. Handarbeid wordt meer en meer hand- en hoofdarbeid, waar theoretische vaardigheden voor nodig zijn (planning, overzicht, kwaliteitscontrole, samenwerking, taligheid). In sommige grote sectoren als kinderopvang en ziekenhuiszorg gaar het entreeniveau van nieuw personeel van niveau 4 naar niveau 5 (grofweg: tweejarig hbo): een uitdrukking van de kwaliteitseisen die de samenleving is gaan stellen aan dit werk.
Mbo is nog steeds een eindopleiding en met name een niveau 4 diploma kwalificeert goed voor de arbeidsmarkt. Maar het vermogen om bij te leren is niet voor niets onderdeel van de eindtermen van het mbo. We moeten toe naar een lerende beroepsbevolking. Dat is eigenlijk al zestig jaar de boodschap van de UNESCO en OECD, talloze malen door de Nederlandse staat ondersteund. In plaats van een semantische discussie over de veronderstelde hiërarchieke lading van woorden, kan de politieke druk beter uitgaan naar nu echt een ‘levenlang leren’: post-mbo, post-hbo, post-wo. In de jaren 1960 gingen (vooral) mannen massaal naar de ‘avondmulo’. Dat zou nu vmbo-t zijn: geen kwalificatie, maar een vooropleiding. Maar in de context van toen was de avondmulo de strategische schakel tussen laagopgeleid en middelbaar opgeleid. En een bron van trots en zelfrespect voor de deelnemers. De richtingwijzers in het onderwijsgebouw waren volkomen duidelijk: opwaarts! Willen we dat nu loslaten, onder het motto dat ‘praktisch opgeleiden hard nodig zijn’? Leg dat maar eens uit aan iemand die geen diploma’s heeft gehaald en zijn of haar hele leven is veroordeeld tot onzekere flexbanen in de logistiek of schoonmaak.

Wat gebeurt er met het klasseverschil?

Dat brengt ons terug op het emancipatiemotief, de politieke motor achter de onderwijsrevolutie van 1968. Het risico van het debat over het woordgebruik (praktisch, theoretisch) is dat de onderwijsambitie van mensen in lagere sociale milieus wordt aangetast. Twee generaties lang was de moraal om jezelf en ook je kinderen zover mogelijk te laten komen in het onderwijs. Hoeft dat nu niet meer? Vergelijk het standpunt van de voormalige Communistische Partij Nederland over het zelfstandige gymnasium, destijds bij uitstek het voorbeeld van een ‘klasseschool’. De CPN was geharnast voorstander van het voortbestaan van de gymnasia: het bereiken van die gymnasia was het wenkend perspectief voor de arbeiderskinderen. Ter discussie stellen van die zelfstandige gymnasia was geen daad van emancipatie, maar van het onthouden van arbeidersjongeren van wat hen – eindelijk, eindelijk- toekwam. Vergelijk het ook met de politieke thriller ‘A very British Coup’ uit 1988, waarin een overwinning van een communist bij de Britse verkiezingen wordt beschreven. De nieuwbakken premier Harry Perkins krijgt de vraag of hij nu in de treinen de Eerste Klas wil afschaffen. ‘Nee’, luidt het antwoord, ‘ik wil de Tweede Klas afschaffen’. De politieke boodschap aan lager geschoolden moet, met andere woorden, niet zijn: ‘je bent goed zoals je bent’. Maar: ‘bereid je voor op een veeleisende toekomst, maak optimaal gebruik van het onderwijs’.

Als hoogopgeleiden tegen hun eigen kinderen zeggen: ‘je moet doen wat bij je past, ook als dat niet hoog presterend is’ – is dat OK. Die kinderen krijgen genoeg context mee, genoeg voorbeelden van de waarde van onderwijs om zelf te kunnen kiezen. Maar laat die hoogopgeleiden dat niet zeggen tegen de kinderen van de huidige laagopgeleiden. Die hebben die verrijkte context niet, die hebben de hoge verwachtingen en het perspectief om zo hoog mogelijk te komen, hard nodig. Er is lang en hard gevochten om dat perspectief aan de arbeiderskinderen voor te kunnen houden. 

Los van de onderwijsambities van mensen uit lagere sociale milieus, kun je vragen stellen bij de stagnerende onderwijsambities van politici en opiniemakers. De loodgieter komt vaak voorbij als een voorbeeld van een onmisbaar praktisch beroep: ‘We hebben toch ook loodgieters nodig’. Dat is zeker waar, al mogen we ook best observeren dat de loodgieter tegenwoordig met een boordcomputer, een camerarobot en een high tech pomp langs komt. En dat hij geschoold is om zijn voorgenomen werkzaamheden in een (digitale) plantekening vast te leggen en daarover met anderen te communiceren. Behoorlijk theoretisch-abstracte vaardigheden.

Maar het gaat om iets anders. Uit het marxisme komt de theorie van het ‘arbeidsreserveleger’. De heersende klasse heeft er in die theorie belang bij om de hogere regionen van de beroepenstructuur beperkt toegankelijk te houden. Een bekend voorbeeld is de positie van vrouwen. Die vormden in tijden van oorlog een reserveleger, wanneer de mannen ten strijde moesten. Maar na afloop van de oorlog moesten ze weer terug naar hun traditionele posities. Inmiddels is de meerderheid van de schoolverlaters in het bezit van een hbo- of wo-diploma (en daarvan is weer de ruime meerderheid van het vrouwelijk geslacht). Is het nu wel genoeg geweest? Moeten de laatkomers in de onderwijsrevolutie van 1968-69 zich nu maar verzoenen met een minder hoge opleiding? Is het prijsgeven van de onderwijsambitie een vorm van fortificatie van de bovenklasse?

Wat dan wel?

We hebben twee opmerkingen.

Ten eerste. Het onderwijs heeft drie doelen. Het eerste doel is opleiden en kwalificeren voor de arbeidsmarkt. Daar gaat dit artikel tot op heden over.
Het tweede doel is opleiden tot burgerschap, inclusief je kunnen redden in de digitalisering, inclusief je kunnen redden in contact met de overheid, inclusief informatie kunnen schiften, nepnieuws herkennen en de ‘socials’ en smartphones de baas blijven, inclusief inzicht in de democratische waarden en verhoudingen.
Het derde doel is persoonlijkheidsvorming: omgang met mensen, met stress, met talent, met kennis, met gezondheid, met het leven, met verhoudingen, kritische zin, zelfreflectie.
Mijn voorspelling is dat de brede profielen de toekomst hebben. Mensen met een combinatie van mbo- en hbo- of wo-vaardigheden. Hoogopgeleiden die met hun handen werken. Bouwvakkers die hun eigen bedrijf runnen en hun zakelijk netwerk onderhouden. De ingenieur die een cursus keramiek gaat doen. De hbo-er van eind-30 die alsnog een stel mbo-modules gaat volgen. Dat is wat we vaker zien in het – op Zuid-Korea na – hoogst opgeleide land van de wereld: Canada. Een bevolking die zowel is toegerust voor praktisch werk als voor het leven in een ingewikkelde samenleving.

Ten tweede. De begrippen lager, middelbaar en hoger vallen loepzuiver samen met de opleidingsduur. Als er een alternatief voor het begrippenkoppel middelbaar en hoger onderwijs zou moeten komen, dan zou dat kunnen zijn middellang en langer geschoold. Op dit moment ben je 20 wanneer je in het reguliere tempo via het vmbo een mbo4 diploma haalt. De hamvraag is of we dat nog een leeftijd vinden om mensen klaar voor arbeidsmarkt en samenleving te verklaren. Ben je echt uitgeleerd op je 20ste?
Met twee extra kwalificatiejaren zou de beroepsbevolking er structureel veel sterker voorstaan. Of je dat zesjarig mbo noemt, pre-hbo, theoretisch-praktisch of welk gewenst woord ook maar, is van later zorg. De opkomst van de ‘associate degree’ – een tweejarige hbo-kop bovenop een mbo-diploma – is een aardige wegbereider.

Het optillen van het kwalificatieniveau van de mbo-populatie met twee jaar kost geld. Nu weten we uit alle onderzoek dat de onderwijsrevolutie in de westerse wereld sinds de jaren flankeert, dat kwalificatiewinst zich bijna 1 op 1 vertaalt in economische groei. De extra uitgaven zijn een investering in welvaartschepping.
Zullen we daar eens over gaan debatteren?

Gerelateerde artikelen

Behind the numbers #3: hoogopgeleiden

Behind the numbers #3: hoogopgeleiden in de beroepsbevolking met 27,8% gestegen Door Fianne de Boer Veel media, bestuurders, beleidsmedewerkers en anderen zijn dol op cijfers. Bij Blaauwberg zijn we dat ook, [...]

Voorkom armoede, school arbeidsmigranten

Voorkom nieuwe armoede: scholing arbeidsmigranten Deze column verscheen eerder in "Regio in Beeld - Holland Rijnland" van UWV. Bijna kamerbreed hebben politieke partijen armoede op de politieke agenda gezet. Daar is veel [...]

De Utrechtse Doorbraaktafel

De Utrechtse Doorbraaktafel: metafoor voor een over-ingewikkelde overheid De gemeente Utrecht heeft succes geboekt in de dienstverlening aan kleine ondernemers die tijdens en na de coronacrisis vermalen dreigden te worden door de overheidsregels. [...]

Column over authentiek leiderschap

Column: Authentiek leiderschap? Moet je dat echt willen? Daar was er weer één. In de krant van vanochtend. Een advertentie voor een meerdaagse cursus over leiderschap. “Jouw authentiek leiderschap & impactvol gedrag”, om [...]

Meer artikelen

Reflectie terugkomdag Leidenkunde

Reflectie terugkomdag Leidenkunde Door Ute Jansen Voor de deelnemers van onze Leergangen Leidenkunde van de afgelopen jaren organiseren we geregeld een terugkomdag. Een gelegenheid voor een fresh-up, nieuwe inzichten en ontmoetingen met [...]

Goodbye party Magdalena

Recap of Magdalena's goodbye party On March 13th we held a small goodbye party for our colleague Magdalena Palma, who returned to Chile - her home country - after spending four years in [...]

De stijfselbaan en Jane & Jane

De stijfselbaan en Jane & Jane Door Aart van Bochove Ik verzorg een inhoudelijk onderdeel in het introductieprogramma van een aantal nieuwe gemeente-ambtenaren. Ik laat twee foto’s zien van de Leidse Stationsweg [...]

Neem contact op

Neem contact met ons op via bijgaande contactgegevens. Wij komen spoedig met een reactie.

Inschrijven voor onze nieuwsbrief: