Het midden- en kleinbedrijf: twee jaar crisisdynamiek voor de boeg

De coronacrisis trof Nederland op een conjunctureel hoogtepunt. Er was een zekere alertheid op tekenen van een recessie, eigenlijk vooral omdat na een hoogconjunctuur van een aantal jaren altijd weer een vertraging komt. Maar die tekenen waren niet overtuigend. Een belangrijke indicator als de werkloosheid bewoog zich begin dit jaar landelijk even boven het ‘frictieniveau’ van 3%, dat geldt in de economische literatuur als ‘volledige werkgelegenheid’. En dat bij het hoogste aantal banen ooit: bijna 9 miljoen. De hoogconjunctuur leek vooral zelf een bedreiging te vormen voor duurzame groei: op de arbeidsmarkt waren tekorten in bijna alle sectoren en alle beroepsgroepen. Tekorten van dien aard, dat er productie uitval plaats vond.

De coronacrisis heeft dat beeld natuurlijk op z’n kop gezet. De initiële reactie van de overheid op de crisis in de economie is sterk ingegeven door: stabiliseren. De bestaande toestand ‘bevriezen’. Zoals je een mooi huis dat door een aardbeving staat te schudden, eerst gaat stutten. Daarna ga je pas kijken waar de echte schade is en wat nog de moeite is om te herstellen. En zoals met de virale uitbraak zelf: eerst orde scheppen en tijd winnen met een lockdown – de hamerfase – daarna over naar maatwerk, langzame unlocking (en ‘relocking’ indien nodig), testen, contactonderzoek, enzovoort (de dansfase).

Met de overgang van de hamerfase naar de dansfase gaat het beleid veranderen. Van stabiliseren naar selecteren, van generiek naar specifiek. Daar komt het besef bij dat de steunregelingen voor het bedrijfsleven betaald worden met belastinggeld en dat solidariteit onder de belastingbetalers een voorwaarde is voor het draagvlak onder de steunverlening. Er zijn tenminste twee bronnen van waaruit die beleidswijziging wordt ingezet:

  • Het perspectief van de publieke en de politieke opinie. De overheidssteun voor bedrijven in de hamerfase was beschikbaar voor elke onderneming die aan de voorwaarde voldeed van een substantieel omzetverlies. Daaronder bleken bedrijven te zijn met grote vermogens, recent hoge uitkeringen aan aandeelhouders, of associaties met belastingontwijking en een bonuscultuur. Dat zijn symptomen van een Angelsaksische zakencultuur. Die was in de publieke opinie in Nederland nooit populair, maar botst nu het er op aan komt, hard met de Rijnlandse belastingcultuur.
  • Het bancaire perspectief. Het is een uitzonderlijke crisis, en een crisis die de normale volatiliteit van de markt en elk acceptabel ondernemersrisico te boven gaat. Maar toch is het ene bedrijf het andere niet. Naarmate de dansfase vordert, zal meer en meer onderscheid gemaakt worden tussen bedrijven die het waard zijn om te redden en bedrijven die dat minder waard zijn.

We werken die laatste notie iets uit, vooral voor het midden- en kleinbedrijf.

Om te beginnen heeft de hoogconjunctuur die met de coronacrisis abrupt geëindigd is, de bedrijven de kans gegeven liquiditeit op te bouwen, het befaamde ‘vet op de botten’. Als een bedrijf dat vet in februari bij het begin van de crisis niet had, is dat een reden om vragen te stellen. Maar er zijn ook bedrijven met een liquiditeit voor een jaar.

Een ‘crisisbestendigheidstypologie’ zou er als volgt uit kunnen zien:

  • Bedrijven die bij het begin van de crisis in maart 2020 een slechte liquiditeit hadden, zonder een robuuste reden. Ze kunnen een slechte liquiditeit hebben door te veel winstneming (in rond Nederlands: niet zuinig genoeg) of door een marginaal rendement, zelfs in de hoogconjunctuur. Het kan gaan om bedrijven met een verouderd ondernemerschap of met een leiding die niet opgewassen was tegen de normale volatiliteit in de markt, maar dat hoeft niet perse. Het kan ook gaan om bedrijven die feitelijk al uit keken naar een opheffing of verkoop, een natuurlijk einde. Vanuit bancair perspectief is er niet veel reden meer om in deze bedrijven te investeren. De coronacrisis betekent een versnelde shake-out.
  • Bedrijven die aan de crisis begonnen met een slechte liquiditeit, waar wel een robuuste verklaring voor is. Zo’n verklaring kan zijn recente investeringen in kapitaalgoederen. Bancair gezien is de slechte liquiditeit weg te strepen tegen de moderne toerusting van het bedrijf, of tegen een interessante klantenkring met goede prospects. Het kan ook gaan om pechvogels, bedrijven die met maar een beperkt aantal grote factoren per jaar versturen en daar met te laat mee waren. Er zijn signalen dat dit bijvoorbeeld bij de handelsbedrijven in de bollen- en sierteelt speelt. Deze bedrijven zijn naar behoren gebaat bij voortzetting van de steunregelingen.
  • Bedrijven die in maart 2020 een goede liquiditeit hadden, maar daar aan het begin van de dansfase doorheen beginnen te raken. Dat zijn dus bedrijven die de hoogconjunctuur gebruikt hebben om zichzelf te versterken en nu door hun vet heen raken. Mogelijk is dat de meerderheid van de mkb-bedrijven. Die bedrijven stellen bij het begin van de dansfase vast dat de crisis lang gaat duren en een veranderlijke gedaante gaat krijgen. Ze zullen plannen gaan maken, enerzijds voor kostenverlaging (alsnog personeel ontslaan of flexibel maken?, anderzijds weer op gang brengen van omzetten, hoe beperkt ook. Er is bij deze bedrijven dus sprake van een interactie tussen de stand van de crisis enerzijds en de creativiteit van het ondernemerschap anderzijds.
    • Er zullen ‘type 3’ bedrijven zijn die de crisis uit willen zitten en pas in volledig reguliere omstandigheden weer willen starten. De aanname is dat de irreguliere omstandigheden een jaar of twee bij ons zullen blijven. Dat is lang genoeg om weer als een markt met eigen uitdagingen te beschouwen. een horecabedrijf, bijvoorbeeld, kan er voor kiezen om de beperkte mogelijkheden tijdens de langzame ‘unlocking’ niet te benutten. De vraag is dan hoe interessant het is voor steun- en kredietverleners om zo’n bedrijf door de crisis heen te slepen.
  •  
    • Het spiegelbeeld zijn natuurlijk de type 3 bedrijven die weliswaar ook door hun liquiditeit heen raken, maar het gevecht met de markt aangaan. Horecabedrijven die de beperkte mogelijkheden om omzet te maken, optimaal en creatief benutten. Redelijkerwijs zal in de loop van de tijd de mix van ondersteuning en krediet bij deze bedrijven anders uitpakken dan bij bedrijven die afwachten. 
  •  
    • Een derde groep uit de type 3 categorie gaat mogelijk de mottenballen in. Grote en internationaal georiënteerde hotelketens, bijvoorbeeld, zullen niet aan het einde van de virusuitbraak, maar pas geruime tijd daarna weer substantiële omzet kunnen maken. Een virusvrije wereld moet immers weer herstellen, er moet gespaard worden voor reizen en vakantie, systemen moeten weer opgestart worden. Maar het moment gaat komen dat die bedrijven weer operationeel worden. Tot die tijd is het zaak hun kennis in stand te houden en netwerken te onderhouden. Zoals ook het onderhoud van de op Schiphol geparkeerde vliegtuigen doorgaat. 

 

  • Een heel ander type zijn de bedrijven die nog geen marktactiviteit vertoonden en helemaal leefden van krediet (uit de markt) of van ‘prikkelgeld’ (uit overheidsstimulering). Het zijn er niet veel, maar ze zijn wel belangrijk: innovatieve start-ups in high science en high tech. Op dit moment is hun positie nog niet duidelijk. De vraag is vooral of de mix van stimuleringsgeld van overheidswege en de kapitaalverschaffing door marktpartijen stand houdt, ook in de lengte van de dansfase. Maar op zich ziet hun toekomst er niet slecht uit; er mag tijdens een pandemie bij zowel de overheid als in de markt belangstelling veracht worden voor technologie en wetenschap als basis voor bedrijfsvoering.
  • Dan komen we bij de nieuwe spelers op de markt: bedrijven die juist dankzij de crisis als marktpartij verschijnen. En alweer is daar een zeker mate van subjectieve beoordeling in nodig. Als negatieve metafoor kunnen we ons en speculant in beschermingsmateriaal vorstellen die in het eerste en tweede kwartaal goede zaken doet en zich in het vierde kwartaal meldt voor een generieke steunregeling, omdat zijn omzet in dat kwartaal is ingestort. En als positieve metafoor kunnen we een denkbeeldig bedrijf noemen dat passagiersvervoer en goederenvervoer zo slim kan combineren, dat de transportketen weer slagen kan maken ondanks de ‘social distancing’.
  • Tenslotte zijn er bedrijven waarvoor de coronacrisis eerder een volatiele markt is dan een existentiële crisis. Dat zijn vooral bedrijven met een lange cyclus. Ze zijn te vinden in de industrie en in de bouw. De bedrijven zijn betrekkelijk ongeschonden door de hamerfase heen aan het komen. Ze gaan zonder twijfel last krijgen van de crisis, bijvoorbeeld vanwege langdurig verstoorde transportketens of vanwege vraaguitval. Maar ze hebben tijd om zich voor te bereiden, en zelfs om daadwerkelijk bij te dragen aan herstel van transportketens en aan vraag beïnvloeding.

De kern van het verhaal is dat naarmate de crisis vordert, de ondersteuning van bedrijven steeds minder een zaak wordt van generiek overheidsbeleid en steeds meer van een specifieke toetsing. De vraag is of de overheid die toetsing moet uitvoeren. Is het beoordelen van jaarrekeningen, financiële posities en prospects een overheidstaak? Of zou de overheid die taak kunnen stallen bij de banken? Bij een ‘hybride’ agentschap van zowel overheid als beoordelaars uit de private sector? Dat zou het maken van pakketten van enerzijds steun en anderzijds krediet vergemakkelijken.        

We kunnen de economische beleidskeuzes in een matrix onderbrengen.

Tenslotte. De inschatting van een hamerfase met lockdown van drie of vier maanden en een dansfase van twee jaar, is gebaseerd op twee ervaringen: de historische ervaring met de voorlaatste virale pandemie, de Spaanse Griep (1918-1920). En ten tweede het tempo waarin het virus thans over de wereld trekt en de tijd benodigd om de afweer te organiseren. Twee jaar is te lang om in z’n geheel als crisis weg te zetten. Het is geen ‘standstill’, zoals bij een orkaan. Ondernemerschap en marktwerking staan onder enorme druk, maar verdwijnen niet. Bij het begin van de crisis richtte vrijwel de gehele economie zich op de overheid. De steunverzoeken waren dermate urgent, dat een staatseconomie binnen handbereik leek. En wellicht dat dat elders in de wereld nog gaat gebeuren ook.

Maar nu, zeven weken na het begin van de lockdown, is ook duidelijk dat er zwakkere en sterkere schouders zijn. Het gaat de komende jaren om voedsel, gezondheid en technologie. De gehele voedselketen, een groot deel van de industrie en misschien wel alle high tech en life science kunnen uitkijken naar enorme maatschappelijke verwachtingen. Past het landbouw, bouw en techniek nog wel om zich overheidsafhankelijk op te stellen? Of zouden die sectoren het Malieveld kunnen verlaten, leiderschap gaan tonen en de rest van de economie op sleeptouw nemen?     

Meer artikelen

Waar zijn alle meisjes heen?

Waar zijn alle meisjes heen?: Mannen- en vrouwensteden na de verkiezingen Door Aart van Bochove In India is de opmars van vrouwen goed te zien. Ze gaan massaal de straat op om [...]

Een wachtkamer in de woestijn?

Een wachtkamer in de Afrikaanse woestijn? De opa van mijn echtgenote is in 1900 geboren. Hij verdiende zijn brood met de handel in olie. Niet wat we daar tegenwoordig onder verstaan – [...]

Verbeeldingskracht in Deurne

Verbeeldingskracht in Deurne Deurne start per 1 januari met een Ondernemersfonds. In een eerdere nieuwsbrief deelden we al de toegift die Rob op persoonlijke titel schreef over ‘zijn dorp’. Het ambitieniveau in Deurne [...]

Neem contact op

Neem contact met ons op via bijgaande contactgegevens. Wij komen spoedig met een reactie.